Skip to content

De stilte delen

Konrad is verantwoordelijke van de zendojo in Halle. Sinds 1991 volgt hij het onderricht van Zen-Meester Roland Yuno Rech in de de Japanse Sôtô Zen traditie. In 1995 kreeg hij van hem de “unsui”-wijding – monnikswijding. In 2007 is hij formeel geregistreerd bij de Sotoshu Shumucho (Administrative Headquarters of Soto Zen Buddhism – Tokyo, Japan) als leerling van Yuno Rech.
Mensen vragen mij soms wat mijn bezig-zijn met Zenboeddhisme mij bijgebracht heeft.

In het begin van mijn beoefening antwoordde ik met zekerheid: rust en kalmte. De verschijnselen beter relativeren, zeker diegenen die als obstakels worden aanzien. Evenwicht. Een vorm van gelijkmoedigheid zo je het wilt. Hierop kreeg ik veelal instemmend geknik.
Wat later antwoordde ik voorzichtiger: je kunt de verschijnselen en de mensen beter zien, zoals ze zijn en niet zoals ik graag zou willen dat ze zijn. De perceptie op de anderen verandert: en hiermee je relatie tot de anderen. Onze openheid naar de anderen wordt groter en je kunt je eigen ego in een juister perspectief plaatsen. Hierop kreeg ik wat vriendelijk gefrons met de wenkbrauwen, maar ik voelde dat het antwoord wellicht al een brug te ver was.
De laatste tijden weet ik niet altijd goed wat ik op die vraag moet antwoorden en blijf ik letterlijk sprakeloos. Tot verbazing dan van mijn toehoorders.

Valse vraag

Al is de vraag duidelijk vanuit een welgemeend interesse gesteld, ze moet vanuit Boeddhistisch standpunt ronduit als vals worden bestempeld! Eigenlijk moet je de vraag omkeren: “Wat ben je verloren door de beoefening van het Zenboeddhisme? Welke illusies ben je nu armer? Wat heb je achter je kunnen laten?”
Het armer worden: daarover gaat het!  Mensen denken – ook in spirituele termen – te vaak in termen van winst, van opbrengst van rijkdom. Wat krijg ik als ik zazen begin te beoefenen?  Mocht ik het Boeddhisme omarmen, zou ik dan innerlijk en spiritueel een rijker mens zijn, volwaardiger?
Eigenlijk kun je de mensen dit moeilijk verwijten: een groot deel van onze opvoeding, van de manier waarop wij de maatschappij georganiseerd hebben, is precies hierop afgestemd. Welk waar krijg je voor je geld, voor je inspanning? Geven en nemen. Vraag en aanbod.

Alles wat ons bezielt…

In het Zenboeddhisme, de leer van Boeddha, gaat het niet om iets “te bekomen”. Hier is een eenvoudige en zeer logische reden voor. Zodra je het voorwerp van je verlangen “bekomt” (bv. “rust” of “innerlijk evenwicht” of “inzicht”) meldt er zich onmiddellijk een nieuw voorwerp aan; en dat, precies omdat het verlangen zelfblijft bestaan.
Ik heb vaak kunnen vaststellen hoe mensen naast een materieel honger ook lijden aan religieuze honger, spirituele materialisme: een verlangen naar meer, naar beter, naar waarden, naar verlichting, naar hogere sferen, naar spirituele erkenning, naar karmische verdiensten enz… De lijst, zoals te verwachten, is ook hier eindeloos. Dat we heftig naar  materieelgeestelijk welbehagen en geluk streven of naar welbehagen: de principes aan de basis blijven dezelfde.
Dit komt omdat men er niet in slaagt zijn eigen verlangen onder de loep te nemen, het principe hiervan in te zien en dat verlangen aan te pakken. Zolang je dorst lijdt kun je jezelf niet bevrijden.
Betekent dat dan dat een Boeddhist het verlangen (spiritueel of materieel) moet uitschakelen? hoor ik mensen nu ietwat verbaasd en ongerust mompelen.
Boeddha is glashelder hieromtrent:

“Alles wat ons bezielt is leedvol”,
als men dat met inzicht ziet, dan
keert men zich af van het lijden.
Dat is de weg tot zuiverheid.

Dhammapada, vers 278
Bezielen is hier: alle uitwendige dingen die ons inspireren: huis, loopbaan, rijkdom – en alles wat ons innerlijk motiveert: verlangens, begeertes, gedachten.
Maar die boodschap is vandaag onverkoopbaar! hoor ik dan als protest luid roepen.
Inderdaad. En toch moet ik ze hier nog eens noteren! Toch is dàt een onderdeel van de beoefening die Boeddha ons meegaf.

Verlangeloos

Nogmaals: moet een mens verlangeloos door het leven gaan om gelukkig te zijn? Vast staat dat het omgekeerde zeker waar is: zolang men zich blindelings aan zijn verlangens onderwerpt, vindt men nooit rust. En dat is bron van lijden.
Maar is dat een afdoende en logische reden om het verlangen zelf als een soort onkruid met wortel en al uit de roeien?
Ik moet eerlijk toegeven: ik verblijf nog bijlange niet in een totale verlangeloze toestand. Ook ik probeer zo goed en zo kwaad mogelijk mijn huis op te bouwen, in te richten en te onderhouden, mijn carrière uit te stippelen en spaarcenten opzij te zetten. En af en toe op vakantie gaan. Ook ik word gegrepen door gedachten die mij soms obsederen (hersenspinsels), door oeverloze begeertes (van alle soorten 😉 ) en door irritatie, frustratie en woede als ik ze niet kan bereiken…
Ik moet ook wel hieraan toevoegen dat ik meerdere keren – voornamelijk tijdens zazensessies en intensieve stages – gevoeld heb dat je ook een zeer gelukkig leven kunt leiden met zeer weinig verlangens; en je zelfs momenten (die relatief langdurig kunnen zijn) zonder dat je gestoord wordt door je dagelijkse gehechtheden: ze lijken plots opgelost te zijn.
Maar spijtig genoeg blijven die toestanden in een meer dagdagelijkse sleur niet altijd duren…
Ben ik dan maar een halve Boeddhist omdat ik aan de wetmatigheid van de “bezieling” nog niet helemaal onderuit ben gekomen?
Van mijn leraar heb ik geleerd dat je veel geduld moet hebben. Veel. Oneindig veel! En niet alleen geduld, maar ook een vorm van mededogen jegens jezelf koesteren. Niet om zichzelf graag te zien maar om geduld op te brengen ook al faal je in je vooropgesteld doel hier hebben we het weer.
Waar het omgaat is, zegt mijn leraar, is onderweg te zijn.
De beoefening is niet – nogmaals – iets te bekomen; al zou dat de Boeddhastaat zelf zijn! Maar onderweg te zijn, er aan te werken, elke dag een nieuwe stap te zetten met de kennis en het bewustzijn dat het ideaal wellicht niet helemaal te omarmen is. Dat durven toegeven en toch ernaar toe werken.

De Openheid van de weg

Door zo te handelen herleid je je ideaal ook niet tot een voorwerp van verlangen – beperkt per definitie –  en blijft het iets “open”. Het is zichzelf zien zoals je bent; met al je onvolkomenheden, alle karmische restjes die je nog “bezielen”, ontroeren en nog steeds bron zijn van lijden. Het is vooral zien dat er geen doelstellingen na te jagen zijn, geen terminus te bereiken is. De beoefening is zoals een weg: Open en oneindig. Het hele leven zelf is trouwens die Openheid en omvat dus ook het onafgewerkte, het onvolkomen en dus ook de fouten, de gebreken, de mislukkingen… én tegelijkertijd de gelofte die we steeds maken om er het beste van te maken.
Het gaat er dus niet om totaal zonder verlangens te leven (zoals sommige hindoeïstische asceten doen door hun lichamen zoveel mogelijk te onderwerpen aan allerlei “kwellingen” zodat hun geest bevrijd zou worden): maar te midden van de storm van verlangens de rust te beschermen.
De geest die gehecht is aan de dagelijkse sleur van zijn verlangens is dezelfde geest van waaruit bevrijding kan spreken. Die grote contradictie werkelijk inzien, is de deur tot inzicht.

Bewegingsloos zitten

Om op de initiële vraag terug te keren zonder mijn toehoorders helemaal hopeloos te maken, zou ik het liefst van al nu, gewoon in zazen zitten; met gekruiste benen, op een zafu, voor de muur. Stilte maken en die stilte delen. Zich concentreren op de rechte houding en de zachte beweging van de ademhaling.
Terugkeren naar dat wat fysisch/psychisch werkelijk is: een lichaam/geest dat bewegingsloos kan zitten. In stilte en dus zonder woorden hiervoor te moeten gebruiken.

"Zen is de kunst met alle dingen te dansen."

Back To Top